top of page
Zoeken

‘ZIJ EN IK’ nog steeds een geliefd jeugdboek - Cobi Pengel

Wie het boekje ‘Zij en ik’ van M. Th. Hijlaard, uitgegeven in 1978 door Bureau Volkslectuur toevallig in zijn boekenkast of op zijn boekenplank heeft staan, zou er goed aan doen het nog eens te lezen. Ik heb dat al vele malen gedaan en ervaar steeds opnieuw intens de charmante gewaarwording van een andere wereld en een andere tijd. Een wereld en een tijd waarvan ik steeds opnieuw wens dat ik er zelf ooit eens had mogen zijn.


In het boekje bewaar ik als goud de inmiddels vergeelde (1978!!!), uitermate lovende recensie, geschreven door Michiel van Kempen, zorgvuldig uitgeknipt uit de zaterdagse literaire pagina van de Ware Tijd. Even lyrisch als deze recensie zijn mijn gevoelens voor dit unieke boekje.


Er is geen indeling in hoofdstukken. Het is een ononderbroken vertelling vanuit het perspectief van een 11 á 12 jarige jongen die tijdens het begin van de vorige eeuw met zijn moeder en grootmoeder op een erf in Paramaribo woont. De gebeurtenissen die hij vertelt zijn komisch en ontroerend met alle denkbare emoties daartussenin. De armoede waarin het kleine gezinnetje (de jongen, ‘Ma’ en ‘Ma Da’) leeft, is een bekend motief, maar ze vormen met hun drietjes een hechte eenheid en zijn gelukkig.


Er worden een grootvader en een klein broertje genoemd die overleden zijn. De jongen beschikt over een rijke fantasie. Ook als de grootmoeder, ‘Ma Da’ overleden is, droomt hij weg in zijn eigen wereldje waarin hij niet alleen Ma Da, maar ook zijn overleden broertje en zelfs de gestorven papegaai ‘Lorretje’ een mooi plaatsje geeft. Dit fragmentje zal ik achter dit stukje laten volgen. De bekende Noni Lichtveld maakte de prachtige illustraties.


De ondertitel van het boek is ‘Jeugdherinneringen’. Het verhaal geeft een stukje geschiedenis weer waarvan M. Th. Hijlaard blijkbaar vond dat het niet verloren mocht gaan. Ik ben het daarmee roerend eens. Het verbaast me dan ook dat ‘Zij en ik’ toch in de vergetelheid lijkt te zijn geraakt. Iedere Surinamer die van zijn land houdt en de melancholie van die nostalgische oude tijd wenst te behouden en te koesteren, zou dit boekje moeten bezitten.


Het zou in iedere schoolbibliotheek moeten zijn. Voor zo ver ik weet is het nooit herdrukt, wat dit juweeltje toch bij uitstek zou verdienen. Wie weet gebeurt het toch nog wel eens, al zal geld wel een rol spelen en moet er iemand zijn die het de moeite waard vindt het initiatief hiertoe te nemen. De wonderen zijn de wereld nog niet uit. (Variatie: ‘de wonderen zijn Suriname hopelijk nog niet uit’!)


Fragmentje pagina 118/119

“Daar gaan de koeien van Anansi, maar hij is er niet bij. Ze lopen achter elkaar rustig en langzaam, nu en dan zwaaiend met hun staart. Ze gaan langs een smal paadje totdat er geen pad meer is. Nu zijn ze in een weiland aan het grazen. Plotseling zijn ze verdwenen. Ma Da en mijn broertje zijn nu in het weiland, ze lopen hand in hand. En dan komen engelen zonder vleugels en dansen een rondedans in de wei. Dansen, al maar dansen. Mijn broertje en Ma Da gaan langzaam verder, de engelen gaan dansende mee. Engelen en weiland zijn weg. Ma Da en mijn broertje zijn nu op een mooie schone weg. Van alle kanten komen er wilde vlinders aanvliegen, grote en kleine. Voor Ma Da en mijn broertje, achter ze, rechts van ze, links van ze, boven ze. Plotseling is Lorretje tussen ze. Ze fladdert rond en gaat op Ma Da’s schouder zitten. Ze zijn nu bij een witte poort met blinkende posten. Witte duiven vliegen aan, nemen de poort in hun snavels en vliegen recht naar boven ermee. Ma Da, mijn broertje en Lorretje gaan naar binnen. Daar staan de engelen in twee rijen te wuiven met palmen. Ze gaan tussen de rijen door tot ze bij een bank komen, de oude bank van Ma Da, maar nu glimmend met blinkende sterretjes. Daarop gaan ze zitten. Mijn broertje ligt tegen haar aan en zij slaat haar armen om hem heen. Lorretje zit op de leuning. De engelen zijn er niet meer. De bank begint te stijgen, langzaam, langzaam en zweeft nu met alle drie. De koeien zijn weer gekomen en liggen rustig neer. De engelen dansen nu. De vlinders vliegen weer. De bank zweeft laag boven ze in alle richtingen. Dan komt een dikke mist, ze zijn bijna niet meer te zien. De mist wordt dikker en dikker. Er is niets meer te zien.”


Een ander fragmentje, minder droevig, maar toch aangrijpend omdat daaruit de armoede blijkt waarin het gezinnetje leeft, staat op pag. 108. Het is een deel van een langer fragment waarin de jongen, al schommelend op een tak van een guaveboom, wegdroomt.

“… De centenboom is beladen. Dubbeltjes en guldens, kwartjes en rijksdaalders hangen te trillen, te draaien en te blinken in de zon. Je slaat je armen om de stam en moeizaam gaat het naar boven, totdat je ervaart dat hoe hoger je klimt, hoe langer de stam wordt. Je glijdt naar beneden, maar dan beginnen de centen te vallen en met de kinderen die erbij komen, raap je maar op. Dubbeltjes gooi je weer weg, dan de kwartjes. Alleen guldens en rijksdaalders vullen je handen. En als je weg wil gaan zijn ze leeg en op de grond ligt niets meer. De boom staat roerloos, bladerloos, centenloos. Als een andere jongen naar boven klautert en bij je komt zitten, zie je niets meer. Twee bij elkaar kunnen deze dingen niet zien. Je kan zakken en gewoon gaan spelen.”


Cobi Pengel

76 weergaven0 opmerkingen

Recente blogposts

Alles weergeven
bottom of page