Ze drinken orgeade op het balkon van Robby’s ouders, Ma Sylvie, ondanks haar leeftijd nog steeds een mooie donkere, imposante verschijning en Nelleke, haar nieuwbakken Hollandse schoondochter: blonde haren, blauwe ogen en vooral erg wit, want Nelleke is nog niet lang in Suriname. Groter contrast is nauwelijks mogelijk.
Het gesprek gaat over Pa Alfred, of beter gezegd over zijn afwezigheid, want Nelleke spreekt er haar verbazing over uit dat hij er alweer niet is. Terwijl Ma Sylvie haar schoondochter een beetje medelijdend aankijkt, zegt ze op de bedaarde, bijna plechtige toon van wijze oudere vrouw: ‘Nelleke, we moeten Pa Alfred ‘zijn ding’ gunnen... Ay meisje, je bent nog niet lang in Suriname en ik merk dat je van bepaalde zaken nog niet veel begrijpt.’
In zichzelf denkt ze tegelijkertijd: Ay baya, a bakra pikin disi zal nog veel moeten leren, ik weet niet waaraan Robby begonnen is. Liever was hij ongetrouwd teruggekomen en had hier een vrouw gezocht. ‘Maar Ma Sylvie, waar is Pa Alfred dan elke middag en wat bedoelt u met ‘zijn ding’? ‘Nelleke, misschien is mijn zoon anders, maar zijn stiefvader houdt van vrouwen en daar heb ik niks tegen.’ Ma Sylvie vouwt haar armen over haar borsten en steekt haar kin in de lucht. Het is duidelijk dat zij geen tegenspraak duldt. Zij zwijgt na haar vastberaden uitspraak en laat haar gedachten de vrije loop, de aanwezigheid van Nelleke schijnbaar even vergetend. Haar ogen heeft zij half gesloten. Zij is een sterke persoonlijkheid die Nellekes respect afdwingt. Die wacht dan ook, wel verbaasd, maar geduldig tot Ma Sylvie verder zal gaan.
Maar Ma Sylvies gedachten gaan terug naar de tijd dat zij een jonge meid was en in het district woonde. Op haar mooie donkere gezicht met de uitdagende lippen en onschuldig vragende ogen, haar aantrekkelijke figuur –stevige borsten, stevige billen- en haar uitdagende manier van lopen ‘viel’ menige man en de jonge Sylvie voelde zich gevleid als zij merkte dat zij succes had. Levenservaring had zij toen nog niet. Toen zij echter uit Nickerie naar de stad kwam, was zij vastbesloten geweest haar ‘wilde’ tijd achter zich te laten. Zij had al gauw werk gevonden als dienstmeisje en had vurig gehoopt een vader te vinden voor Robby en zijn broertje Edwin, die zij bij haar familie had moeten achterlaten. De vader van haar zoontjes, een drankzuchtige en bovendien getrouwde man, had haar aan de kant gezet en Sylvie met haar twee kleine dogla’s laten stikken.
Wat was ze blij geweest met de attenties van de in goede doen zijnde ondernemer, een huisvriend van het gezin waar zij werkte. Buiten ieders verwachting was hij met haar getrouwd, had Robby en Edwin uit Nickerie laten overkomen en hen zelfs erkend. Toen Robby van de middelbare school kwam, had Alfred hem naar Nederland gestuurd om verder te leren, met de bedoeling hem later in zijn zaak op te nemen. Robby was na zijn studie met een blonde, blauwogige, witte vrouw teruggekomen, getrouwd en wel. Nelleke was weliswaar in de smaak gevallen bij Ma Sylvie, maar moest nog wel in veel dingen worden ingewijd, zoals uit wat nu bleek, in haar schoonmoeders tolerantie waar het Pa Alfreds uitloperij betrof.
Ach, Sylvie was nooit iets tekortgekomen. Zij woonde in een mooi huis, had twee dienstmeisjes en een tuinman en mocht naar haar zusjes in Nickerie wanneer ze dat maar wilde. Omgekeerd logeerde haar familie uit het district ook regelmatig bij haar. Bovendien –en dat vond Sylvie nog het belangrijkste- had Alfred steeds als een vader voor Robby en Edwin gezorgd. Het enige dat ontbrak was een kind van Alfred en haar samen. Maar de uitloperij van Alfred had in hun kinderloze relatie voorzien. En eigenlijk had Sylvie er geen moeite mee gehad dat Alfred de produkten van zijn escapades liever door haar, Sylvie, liet opvoeden dan door hun eigen moeder. Liefdevol had zij zijn buitenkinderen –twee schattige meisjes- in haar gezin opgenomen, zodat haar voorkinderen waren opgegroeid met twee zusjes die slechts met Pa Alfred een familierelatie hadden.
‘Nelleke’, onderbreekt Ma Sylvie haar eigen gedachten, ‘heb je dan niet opgemerkt dat Mireille en Mariska helemaal niet op mij lijken? En ook niet op Robby en Edwin? Luku a w’wiri f’mi! A kroes toch? Automatisch vervalt zij in het Sranantongo, waar Nelleke, ondanks haar korte tijd in Suriname, toch al wat van verstaat. ‘Hebben Mireille en Mariska kroeshaar? Nee toch? Ze zijn van die vrouw waar Pa alfred zich over ontfermd heeft.’ Vertrouwelijk buigt de oudere vrouw zich naar haar nog steeds verbaasd luisterende schoondochter. ‘Ik dacht dat Robby het je wel verteld zou hebben. Veel creoolse mannen hebben een ‘buitje’. De moeder van Mireille en Mariska is Alfreds vaste ‘buitje’, de enige met wie hij kinderen heeft. Wat hij daarnaast nog uitspookt...., wel, het is z’n zaak hoor! Ma Sylvie heft haar beide handen geopend op om te illustreren dat ze er werkelijk geen moeite mee heeft. Mi gudu, nu ben je op de hoogte, het is helemaal geen geheim en eerlijk gezegd begrijp ik niet waarom je het nog niet wist.’ ‘Ik merk dat ik nog aan veel zal moeten wennen,’ geeft Nelleke toe, ‘maar wat u me zonet verteld heeft Ma Sylvie..., eigenlijk vind ik het geweldig dat u dit doet. Want ik heb gezien hoe lief u voor Mireille en Mariska bent en hoe zij u op handen dragen. Alsof het uw eigen dochters zijn.’ ‘Ja mi gudu, hoe langer je hier bent en hoe beter je onze onderlinge verhoudingen gaat leren kennen, hoe meer je zal merken dat wij Surinaamse vrouwen een soort apart zijn.’ En met gepaste trots: ‘Maar dan wel een bijzonder soort.’
Niet zonder humor, zelfs wat ondeugend en met een glimlach die haar gezicht lief en mooi maakt, sluit Ma Sylvie het gesprek over dit onderwerp met haar nieuwbakken Hollandse schoondochter af met de woorden: ‘Nelleke van me, nu weet je dus waarom Pa Alfred ’s middags op de zwier gaat, waarom de twee zusjes van je man niet op hem lijken, waarom ze niet op mij lijken en waarom ze –maar dat kan natuurlijk toeval zijn- niet eens op Pa Alfred lijken!
Cobi Pengel